Persoonlijke Verhalen

Op deze pagina vindt u de persoonlijke verhalen van:

Andre Avelino

De heer D. Touw

Mevrouw D. Kinkel Stolk 

Andre Avelino

We spreken met Andre Avelino, dan 90 jaar, op 4 april 2019 in zijn huis op de Lijnbaan. Het gesprek gaat over hoe hij zijn jeugdjaren heeft doorgemaakt tijdens de bezetting.

Zijn verhaal

Het gesprek begint over zijn vader. Bekend van de plaquette op de rotonde nabij het Chinees restaurant Lotus. Manuel Avelino, afkomstig van Kaapverdië, komt rond 1920 naar Nederland en ontmoet daar zijn Brielse vrouw Willempje Heijndijk. Ze trouwen en met hun kinderen woont het gezin op het Slagveld 53, de Zevenhuizen.

     Het rechterdeel van het derde huis van links is nr 53.

Bron: Ramon Weerensteijn

Mijn vader luisterde graag naar het nieuws en daardoor wisten we, voordat de oorlog uitbrak, dat het bij de Duitsers vreselijk rommelde. Wij hoorden dan de redevoeringen van Hitler via de radio. Alleen waren we nog te jong om te begrijpen wat die bombastische stem allemaal zei.

Mijn vader voer bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij en zat aan boord van het motorschip Colombia.

     M.S. Colombia

Bron: Dhr. J. Oldenburg

Gezien de oorlogsdreiging werd het schip veiliggesteld door het naar West-Indië te sturen. Toen de oorlog uitbrak werd het schip gevorderd door de marine. Mijn vader kon toen niet meer aan boord blijven. Hij is toen vrijwillig in dienst gegaan en kreeg daarvoor het Nederlanderschap. Alleen sijpelde dat gegeven tijdens deze periode niet door naar het onder Duits gezag staande Nederland, laat staan naar Brielle. Mijn moeder was dus getrouwd met een Portugees. Daardoor werden wij automatisch aangemerkt als ‘vreemdeling’. Iedere week moesten wij ons melden bij de Staatspolitie te Rotterdam.

De dag dat de oorlog uitbrak hoorden we de vliegtuigen en mijn oom riep: “de Duitsers zijn Nederland binnen gevallen!” Na de capitulatie van Nederland kwamen ze naar Den Briel. Met paarden, karren en kanonnen. Er zaten er veel in Brielle en zij werden her en der ingekwartierd. Ook in de opslagruimte van de Domeinen aan de Lijnbaan. Op Bastion VI werden barakken neergezet. Waar nu camping de Meeuw is, stond een groot huis met verdedigingswallen van vroeger. Daar woonde een boerengezin. Hun huis werd in beslag genomen en het gezin werd in ons huis op het Slagveld gezet. Wij verhuisden naar de Voorstraat. Er werd flink gebouwd. De Biberbunker in Oostvoorne, een radartoren aan het eind van de Bollaarsdijk en op de Heindijk werd een mitrailleur/uitkijkpost geplaatst. Waar nu de Albert Heijn staat, stond een radio peilstation. Bij de Prinsenstee stonden zoeklichten die de lucht af speurden naar vliegtuigen. Als er een vliegtuig gevangen was in het licht zagen we kogels de lucht ingaan.

Met de vijand praat je niet, maar wij jongeren waren nieuwsgierig. Van huis naar de school in de Rozemarijnstraat, liepen we langs het pakhuis. Mijn Zuid-Europese uiterlijk maakte dat ik er anders uitzag dan mijn vrienden. Op een dag keken we weer naar binnen. Ik hoor die mof nog zeggen: “DU, du bist ein Jude!” Ook in Brielle werden Joodse families opgehaald. De families Philipse, Gazan en Katan. Dat gebeurde ’s morgens vroeg. Wij wisten niet wat er met ze ging gebeuren. Het was vreselijk, Kaatje Katan en haar broertje Guus zaten bij mij op school. Ik kan ze nog zo voor de geest halen. Na een emotionele stilte zegt hij; het is nog steeds onbegrijpelijk. Verder zijn er een aantal vooraanstaande Briellenaren opgepakt en vastgezet, zoals dokter Tellegen en burgemeester Collette. De directeur van de kalkfabriek, van der Wallen, die is gefusilleerd. Een andere dorpsgenoot, Arnold Botbijl, is omgekomen bij een scheepsramp in Indonesië. Varend op het stoomschip Rooseboom probeerden ze vluchtelingen naar een veilig gebied te brengen. Het schip is getorpedeerd. Slechts één opvarende overleefde de ramp.

Op 4 maart werd een Amerikaanse bommenwerper, op de terugweg naar Engeland, onderschept door een Duits jachtvliegtuig. Om de kans te vergroten Engeland te halen, werd het restant bommen geloosd. Hierdoor werd Brielle getroffen door vijf bommen. Eén op het slagveld bij de loskade ter hoogte van lijnbaan 15, vlak voor de grote opslagplaats. Naast grote hopen zand en grind van de bouwmaterialenhandel van Dijk en Co uit de Boterstraat die op de kade lagen, was er net een cement boot gelost. De laatste zakken cement werden nog door onder andere mijn oom gelost. Toen de bom insloeg, vloog het zand en cement alle kanten op. De kasseien vlogen over de opslagplaats heen en kwamen op de daken van de huizen in de Voorstraat. Mijn ouders kwamen daar later te wonen naast de Brielsche Courant. In het dak zag je nog steeds de sporen van die kasseien. De 2de bom viel in de Dijkstraat bij de Gemeentewerf,  de 3de  in de Langestraat naast het badhuis in de straat en de 4de en 5de op het rechtse deel van de vakschool voor meisjes en op de uitbouw van de ambachtsschool. Ik zat op dat moment in de klas en wij keken naar de zwermen vliegtuigen. Meester Bonnema zei: “Kom bij die ramen vandaan”. Na een aantal waarschuwingen zei hij: “Jongens en nu opgedonderd bij die ramen vandaan”. Toen wij weer achter de werkbanken stonden viel de bom en zagen we balken en stenen omhoog komen. Iedereen rende de klas uit, behalve ik. Ik heb eerst mijn passerdoos netjes ingepakt en was de laatste die de klas uitkwam. Beneden was het een grote chaos. Wat me nog het meest bijgebleven is, is het beeld van Coppelstock, daar was precies de kop van af.

Ook de NSB was aanwezig in Den Briel, maar daar had je een bloedhekel aan. De burgemeester werd vervangen door een NSB-collega, W.F. van der Hoff. De kinderen van NSB’ers liepen met het vaandel van de jeugdstorm door Den Briel onder begeleiding van Duitse marsmuziek. Was die groep NSB-aanhangers groot ? Tsja, dat weet ik niet precies. Er waren ook zeer arme mensen die het gedachtegoed aanhingen omdat ze hoopten dat alles beter zou worden.

In de herfst van 1943 werden wij Den Briel uitgestuurd, omdat mijn vader aan boord van een zeeschip zat. De burgemeester, ook wel ‘Snurkie’ genoemd, had hier een vreselijke hekel aan en om ons te pesten kregen wij een brief in huis, dat wij binnen vijf dagen vanwege veiligheidsoverwegingen moesten vertrekken. Wij zijn toen in Rotterdam verzeild geraakt aan de Strevelsweg nr. 84B. Dat nummer vergeet ik nooit meer. Ik zat nog op de ambachtsschool in Brielle en ben in de kost gegaan bij mijn oom om school af te maken. Ik ging elk weekend naar Rotterdam via de Spijkenisserbrug en heb daar met veel bravoure een ausweis voor gekregen. In april 1944 was ik klaar. Ik struinde veel door Rotterdam en liep eens richting de Oude Binnenweg. Ik zag een Spitfire aankomen, heel laag over het water en vlak voor de brug schoot hij omhoog over de Duitse wachtpost. Die hebben ze nooit zien aankomen. Een prachtig mooi gezicht. De hongerwinter hebben wij in de stad heel bewust meegemaakt. In Brielle was altijd wel extra voedsel te vinden. Wij gingen naar Barendrecht, spruitenkoppen halen. Mijn oom, die groenteboer was in de Vischstraat in Brielle, zorgde via beurtschipper Alebrechtse, die van Brielle naar de Spangensekade voer, dat wij met regelmaat een krat met wat groente en fruit kregen. Zo zijn we de oorlog doorgekomen.

Na afscheid genomen te hebben van Dhr. Avelino komt vlak voor vertrek met nog één anekdote.

     Andre Avelino

Kort na de oorlog kwam ons huis weer vrij en konden wij terugkeren naar Den Briel. Mijn vader had ik al zes jaar niet gezien. We wisten ondertussen dat hij op Terneuzen voer. Ik ben naar Rotterdam gegaan om een lift te regelen bij de garage van het militair gezag. Ik hoopte zo met een auto mee naar Terneuzen te kunnen rijden. Helaas ging er op dat moment niemand die kant op dus moest ik wachten. Na een poosje kwam er een man binnen met een rieten koffer die vroeg of er nog een wagen naar Den Briel ging. Dit bleek mijn vader te zijn. De koffer zat vol met chocola en andere lekkernijen. Na twee dagen moest hij weer terug naar boord en ging het normale leven weer verder…

in maart 2020 kregen we het droevige bericht dat Andre Avelino is overleden.

 
TOP

De heer D. Touw

Op 25 mei 2022 hebben we een gesprek met de heer Touw, geboren in 1935 te Vierpolders en nu woonachtig in Heenvliet. Ook na ruim 77 jaar zijn de herinneringen er nog steeds. 

Zijn verhaal

Toen de oorlog uitbrak woonden wij in een boerderij gelegen aan het einde van de (Vekhoeksche) Kerkweg. Waar zich nu het huidige industrieterrein Seggelant bevindt.

     

Situatie 1940 versus 2022.

Onze buurman die een tuindersbedrijf had op de plek waar nu van Adrighem zit, kwam ’s morgens 10 mei naar ons toe en vertelde dat er oorlog was. Hij had dat gehoord op de radio.

Er was vlak bij ons veel lawaai. Boven de Ondernemingspolder vlogen veel vliegtuigen. En ik zag “wolkjes”. Ze waren in gevecht en schoten op elkaar. Een aangeschoten vliegtuig zag ik al draaiend naar beneden gaan.

     Boerderij van de familie Touw.

Bron: D. Touw

Er kwamen Nederlandse soldaten bij ons langs op de boerderij. Die jongens waren erg zenuwachtig en op zoek naar Duitsers. Ze staken met hun bajonetten in het stro. Mijn vader, die in 1916 heeft gediend bij de vestingartillerie in Hellevoetsluis, zei tegen die soldaat: Geloof mij nou maar, daar zit geen Duitser en ik zou dat geweer maar op veilig zetten.

Mijn broer vertelde dat een van die soldaten uit de buurt kwam. Dat was Kommer Klok, de opa van Robin Klok van de huidige landwinkel.

Dezelfde dag kwam de dorpsveldwachter aanfietsen. Op last van de burgemeester moesten wij de wagens die we hadden op de Groene Kruisweg zetten om te voorkomen dat er vliegtuigen zouden landen.

Een paar dagen later stonden we op de Maasdijk en zagen rook in de verte. Dat moet Rotterdam geweest zijn. Mijn vader had tranen in zijn ogen.

Na de overgave ging het normale leven voor een kleine jongen zoals ik weer verder. Duitse soldaten verkenden de buurt. Ze kwamen bij ons op het erf en hebben eieren gekocht.

Vrij snel werd er in opdracht van de Duitsers door een bouwfirma uit Rhoon of Poortugaal een bunker gebouwd in de Maasdijk. Die bunker keek uit over de Ondernemingspolder. ’s Avonds werden door de bezetter lampen aangestoken, zodat het leek alsof er een landingsbaan van een vliegveld was.

      

De bunker uitkijkend over het schijnvliegveld.

De Engelsen zijn erin getrapt en bombardeerden het schijnvliegveld. Hierdoor ontstond er een grote krater achter onze boerderij en de druivenkas van onze buren was zwaar beschadigd.

Over de Groene Kruisweg marcheerden soldaten en er reden kanonnen en auto’s met OT erop. (organisation Todt was een Duitse bouworganisatie tijdens het nazibewind, red.). Er waren schilders uit Zwartewaal bij ons bezig om de boerderij te schilderen. Ik had een houten speelgoedauto en heb net zo lang gezeurd totdat een van die mannen ook op mijn auto OT had gezet met witte verf.

En er moest natuurlijk verduisterd worden. Blinden voor de ramen, om maar geen spoortje licht naar buiten te laten komen. Op een dag brandde er een carbidlamp, maar we hadden nog niet verduisterd. Er kwam een wild, woeste Duitser aan de deur. Die stond te blaffen tegen mijn vader en moeder. Hij was met de motor langsgereden en had licht gezien.

Tijdens de hongerwinter kwamen er mensen langs die om eten vroegen. Mijn moeder sneed ’s morgens boterhammen en belegde deze. Die gaf ze dan aan de bedelende mensen. Ook werd er melk gegeven en soms voedsel verkocht. Er werden zakken met aardappelen en zakken graan geruild voor steenkool met werknemers van de werf Wilton Fijenoord uit Schiedam.

Achter bij de Brielse Maas was een klein haventje. Daar kwam ene Bram van der Waal met een roeibootje en die ruilde dan weer lakens. Mensen met kinderwagens die voedsel bij elkaar hadden geschraapt, liepen op de terugweg het risico dat ze bij passage Spijkenisserbrug alles weer moesten inleveren.

Tja, je had goede en slechte Duitsers.

In 1944, toen de geallieerden aan het oprukken waren in Brabant, konden we het geschut horen. Onze buurman, dove Jaap, die werkte bij Rodenburg, voelde de grond trillen.

Op een gegeven moment was Luuk Biesheuvel, mijn buurjongen, bij mij aan het spelen. Hij woonde aan de andere kant van de Groene Kruisweg. Zijn vader zat in Curaçao. Opeens kwam er een vliegtuig al schietend laag over de dijk heen. Wij speerden weg naar ons huis en doken in de trapkast. Mijn vader die aan het werk was op het land dook in de slootkant. Ze schoten op een groene vrachtauto. Dit bleek later een burgerwagen te zijn.

In Zwartewaal was veel verzet. Zo heeft de ondergrondse een wissel omgezet met de bedoeling om een Duits troepentransport te laten ontsporen. De stationschef van Zwartewaal heeft toen op tijd de wissel weer teruggezet. Dat was een goede daad vind ik. Stel je voor: Omdat de tram niet zo hard reed, waren er wellicht een paar Duitse  soldaten gewond geraakt. Maar de vergelding die de bevolking had moeten ondergaan was tig keer zo erg geweest.

In de nacht van 4 op 5 december 1944 was er een inval op de Meeldijk bij de gebroeders Koene. Daar zaten drie Italiaanse deserteurs ondergedoken. Ze wilden niet meer voor de fascisten vechten en zijn in Zwartewaal terechtgekomen. Ze zijn verraden. De gebroeders Koene zijn zogenaamd op de vlucht doodgeschoten. De Duitsers hebben het huis in brand gezet. Daarbij zijn twee Italianen omgekomen. Buurman Klaas Rodenburg is gaan kijken, omdat hij zoveel herrie hoorde. Hij werd opgepakt en geblinddoekt aan een boom vastgebonden. De Insellkommandant (Duitse militaire bevelhebber, red.) Ernst Eugen Schermuly, die verantwoordelijk was voor de inval en executie, heeft na de oorlog 20 jaar gekregen, maar is weer vervroegd vrijgelaten.

Tijdens het gesprek komt ook de familie van de heer Touw ter sprake.

Mijn vader en moeder moesten niets hebben van de bezetter en hun ideeën. In de loop van 1944 stond er veel van het eiland onder water. Zo ook de polder Nieuwenhoorn. De zus van mijn vader en haar man hadden daar een tuinderij. Ze moesten evacueren en zijn bij ons met hun vier dochters ingetrokken.

Omdat ze bij ons woonden ging ik natuurlijk vaak langs bij de familie. De ene kant was communistisch gezind en had het over die rot Moffen. De andere kant was lid van de NSB en die vertelde juist weer dat het aardige lui waren.  Als kleine jongen zat ik daar dan tussenin en hoorde dit allemaal aan. Dat was erg verwarrend

Een aantal familieleden van mijn moeder was lid van de NSB.

Haar zus en zwager (ome Cor, slager in Brielle) waren brood NSB’ers. (Nederlanders die zich om niet politieke redenen aansloten bij de Nationale Socialistische Beweging, red.). Mijn tante zei; als we lid worden van de NSB, dan kunnen we aan de Duitsers leveren.

Ze hadden 1 dochter, die was lid van de Nationale Jeugdstorm geworden. Zij liep met het vaandel vooraan tijdens parades door de straten van Brielle.

Mijn broer Cor was 18 en kon worden opgeroepen voor de arbeitseinsatz (dwangarbeid, red.). Oom Cor zei: als je nu lid wordt van de NSB dan hoef je niet naar Duitsland. Dat heeft hij stiekem gedaan. Mijn moeder vond in een zak van zijn jasje zijn lidmaatschapskaart. Mijn vader ging met een bloedgang naar ome Cor. Hij zei: Schrappen die inschrijving van die jongen. We willen er niets mee te maken hebben. Dat is toen ook gebeurd. Alleen is de doorhaling nooit doorgekomen op de Maliebaan in Utrecht bij het hoofdbureau van de NSB. Op 31 oktober 1945 kwam de politie hem ophalen en hij heeft tot eind december 1945 vastgezeten in Fort Haerlem.

Fort Haerlem, Hellevoetsluis.

Hoewel hij geen proces heeft gekregen, mocht hij 10 jaar niet stemmen en werd hij buitengewoon dienstplichtig. Ik zat toen op de lagere school in Vierpolders. Een meisje uit mijn klas vertelde dat haar vader die bewaker was in het Fort een paling had meegenomen. Zij had daar heerlijk van gegeten. Later hoorde ik dat mijn broer die had gevangen en dat haar vader deze had afgepakt.

Een andere oom van mij begon in te zien dat hij toch een verkeerde keuze had gemaakt, maar die zei: ik zit er van het begin af bij en nu het moeilijker gaat trek ik me niet meer terug. Ook hij moest zitten

Zijn broer, die nog fanatieker was, maar korter in de gevangenis heeft gezeten, droomde ervan dat hij een boerderij zou krijgen in Oekraïne. Want dan zouden die untermenschen (zoals Hitler ze noemde) wel verdreven zijn en zou er een hoop landbouwgrond beschikbaar zijn.

In de meidagen na de oorlog stond er een BS’er (lid Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, red.) bij ons aan de deur. Hij moest ome Kobus hebben, een klein boertje uit Tinte. Gedurende de oorlog was hij voorzitter van de plattelandsjongeren. Die waren door de Duitsers een beetje ingelijfd. In 1944 had hij 14 dagen bij de Duitsers vastgezeten, omdat hij weigerde voor de Wehrmacht te rijden. Na de oorlog werd hij weer opgepakt, omdat hij zou hebben samengewerkt met de bezetter.

Mijn nicht is na de oorlog de politiek in gegaan en wethouder geworden in Brielle. Daarnaast heeft zij veel voor de katholieke kerk gedaan. Door haar keuze in de oorlog kwam zij echter niet meer in aanmerking voor een lintje, werd er geen straat naar haar vernoemd en mocht zij ook niet aanwezig zijn bij de heropening van de gerestaureerde Sjoel.

Mijn toekomstige schoonvader werkte bij Wilton Fijenoord Schiedam. Hij had een gezin van zes en zei: niet iedereen kan onderduiken. Hij werkte aan de beschadigde U-boten. Je kan het wel of niet doen, maar je moet toch eten hebben voor je gezin.

Goed of slecht ? Het zijn keuzes die je maakt op dat moment en in die situatie.

 

 
TOP

Mevrouw J.D. Kinkel-Stolk

Naar aanleiding van een oproep over het “vergissings” bombardement op Brielle kregen we een mooi verhaal over de oorlogstijd in Brielle van mevrouw Kinkel-Stolk. Op 11 juni 2024 zijn we langs geweest en hebben het verhaal van haar mogen horen.

Oorlog

Toen mijn tweelingbroer Hans en ik naar de derde klas van 'De school met de bijbel' gingen, brak de 2de wereldoorlog uit. We moesten alles verduisteren en er mocht nergens licht doorheen schijnen. Er werden bij ons en overal, soldaten ingekwartierd, in afwachting van wanneer ze naar het front gestuurd zouden worden en dat gebeurde op 5 mei 1940. 

Het werd een angstige tijd. De Duitsers namen het niet zo nauw en bombardeerden Rotterdam. Zij hadden voor díe tijd de beste wapens dus Nederland was al snel in hun handen. Ook mijn vader (Teunis Stolk) was naar het front in den Haag gestuurd en we hoorden lange tijd niets van hem. Wij hadden intussen een zaakwaarnemer, want ook de kapperszaak, gevestigd aan het Wellerondom (het pand achter de pomp, waar nu de Smaeck van Brielle zit) moest doorgaan natuurlijk anders had mijn moeder geen geld.

Maar wij waren er niet blij mee; we werden buiten de tijden dat de zaakwaarnemer werkte gewoon gedrild. We moesten zelfs een paar keer 100 regels schrijven “ik mag niet dit of dat”, ’t was net alsof je op school zat. Verder was het een angstige tijd. Op school moesten wij, als er weer luchtalarm was, allemaal langs de kant van een lokaal gaan zitten met onze jassen over ons heen. Je hoorde alsmaar schieten en vliegtuigen. Die angst! Vooral toen er aan het begin van de oorlog een granaat bij onze overburen (van Citteren) het pakhuis in vloog en daar bleef zitten zonder te ontploffen; toen waren we goed bang. Zodoende moesten die buren het huis uit, totdat die was verwijderd. Zij hebben toen twee dagen bij ons geslapen met zijn vijven.

Je zag die dagen nogal eens een dat er vliegtuig werd neergeschoten. Toen we buiten aan het spelen waren zagen we er één neergeschoten worden aan de Rotterdam kant en later nog een de Oostvoorne/Rockanje kant. Je kroop dan zo ver mogelijk weg.

Gelukkig kwam mijn vader weer boven water, lopende in een oud kloffie wat hij van een boer had gekregen. Z’n soldatenpak had hij onderweg ergens begraven, want de Duitsers kwamen toen van alle kanten het land in en hij was veel te bang dat ze hem nog neer zouden schieten. Al liftend met een oude kar en een keer met een geleende fiets is hij toch weer thuisgekomen, maar moest zich later melden en heeft een paar maanden vastgezeten in Nieuwenhoorn in een grote schuur. Mijn moeder mocht hem zondags bezoeken. Een paar keer is mijn broer mee geweest, achterop de fiets. Toen ik aan de beurt was om mee te gaan mocht hij naar huis. We waren allemaal blij toen hij na een paar maanden weer thuiskwam, de zaakwaarnemer de laan uit kon worden gestuurd en wij weer onze eigen ouders hadden.

Toen kwamen “de Moffen”. Zij zwermden als muggen over den Briel en alle dorpen in de buurt, met legerauto’s, paarden enz. En zodoende kregen we ook een andere burgemeester (snurkie), ja we verzonnen in die tijd wel mooie namen. Hij was een ras NSB’er: hij werkte dus ook voor de Moffen en die verzonnen steeds wat anders; zo vorderden ze onze school en zwierven we van de ene locatie naar de andere. Het eten was al een poosje op de bon en als je 14 jaar was moest je een persoonsbewijs laten maken, gelukkig waren wij negen jaar dus hadden we nog niet zo’n hebbeding nodig.

De rantsoenen op die bonnen werden steeds minder. Gelukkig had mijn vader een volkstuin, dus aardappelen en groenten gingen goed. Op een gegeven moment moesten alle fietsen worden ingeleverd, zo was er iedere keer wat. Zo mocht je ook geen varkens houden en die had mijn vader wel, achter de Catherijne kerk in een schuur, net als de konijnen. Je probeerde zo toch wat vlees bij elkaar te krijgen, want de vetpot werd steeds leger. Maar waar pa niet op gerekend had, was dat ook die schuur werd gevorderd door de Duitsers. Toen zaten zij even met de handen in het haar. Maar een goede buur is beter dan een verre vriend, dus onze overbuurvrouw zei: “Breng hem maar bij ons achter op het plaatsje” (zij hadden geen achteruit). Het varken moest stiekem weggehaald worden, maar hoe? Natuurlijk vonden we de oplossing: wij de kinderen hadden een kar, gemaakt van kinderwagenwielen, een paar planken en een kist. Die werd op maat gemaakt voor het beestje, een paar planken erop en rijden. Maar dat liep even anders: je moest oppassen als er een Duitser passeerde en dat varken wilde eruit, en wij loltrappen. Hans en ik zijn toen op die kist gaan zitten en na veel gehobbel en gedoe, kwamen we bij het huis van de buurvrouw. We moesten met kar en al naar binnen, gang door, kamer, keuken en zo het plaatsje op. Daar hadden zij een grote kist waar die zolang in kon – daarna zagen ze wel weer.

Toch kon dat niet te lang duren en in de winter van 42, 43 zou een slager die altijd bij mijn pa op de zaak kwam hem slachten. Maar die nacht had het gesneeuwd en toen het beestje was geslacht en de slager op de stoep zijn klompjes weer aan trok en over stak naar ons huis, kon je de bloedsporen volgen in de sneeuw, dus wij als de bliksem al die sporen weer uitgewist. Gelukkig hebben we van ’t varken en de konijnen nog lekker gesmuld uit het weckglas, wat verstopt zat achter het behang. Daar had mijn vader een kast achter getimmerd en daarvoor stond weer een kast. 

Je moest wat doen om je eten veilig te stellen in oorlogstijd. Mijn broers, we waren met ze zessen, en ik gingen bieten jatten op de Kaai, iedere keer een paar tot we er weer genoeg hadden om stroop van te maken. En van de pulp maakte mijn moeder weer koeken. Ook kreeg ze van de kruidenier paarden meel (gemalen paardenvoer), die man had ook zijn paard in moeten leveren en de pannenkoeken smaakten best daarvan. Zo zorgde mijn moeder altijd weer dat we wat in onze maag hadden wat niet meeviel met vier kinders. 

Op een dag werden alle Joodse mensen opgepakt en op wagons weggevoerd, ook de kinderen waar we wel eens mee gespeeld hadden. Niet één is ervan teruggekomen.

In maart 1943 toen we school hadden in de Langestraat in de Land- en tuinbouwschool, was er weer luchtalarm. Er kwamen Engelse vliegtuigen over, waar flink op geschoten werd. Wij zaten niet echt rustig en opeens waren daar vreselijke klappen: alle ruiten sprongen stuk en alles vloog van zijn plaats. 

We vlogen het lokaal uit. Van de andere lokalen konden de deuren niet open en dus kwamen de jongens van die school door de kapotte ruiten hun lokaal uit. Hans en ik renden naar de voordeur met al de leerlingen, maar toen die deur openging moest die snel weer dicht; we zagen alleen maar stof en puin. Toen holden we naar de zijdeur en konden naar buiten. Alle mensen stonden voor hun huis. Wij zijn toen via een andere weg naar huis gehold. Mijn moeder was blij dat ze ons zag en dat we niets hadden. 

Vlak daarna kwamen mijn oom en tante aangelopen met onze jongere broer en zus en hun zoontjes. Zij woonde vlakbij onze school in de Langestraat en ook zij hadden heel veel geluk gehad. De bommen van dat vliegtuig waren midden op de scholen die tegenover onze school stonden gevallen en één midden in de straat vlakbij het huis van mijn oom en tante. Dat huis, ze woonde naast het Slopie, was ook gelijk onbewoonbaar. Het was een wonder dat niemand gewond was. Hun jongste zoon van een paar maanden oud lag lekker te slapen in zijn wiegje en de glasscherven van de ramen lagen naast zijn koppie in de wieg. Maar ondanks dat waren er heel wat doden te betreuren, vooral jonge mensen.  Maar al met al hadden wij weer geen school en was er heel wat te ruimen.

’t Was nog steeds oorlog en om iets te kopen werd steeds moeilijker zo. Ons jongste zusje Corrie werd geboren, gezond en wel en dat na al die spanningen. Achteraf denk ik: “mams, hoe heb je het klaargespeeld!” Zij zorgde dat er altijd weer wat te eten was. 

Zo stapten we het jaar 1944 in. Wij (kinderen) gingen melk halen bij de boer. Daar karnden we weer wat boter uit. We gingen tarwe lezen (overgebleven oogst rapen na rooien door de boer). Iedere keer struinden we al het land in de omgeving af. Soms als we daarmee bezig waren was er weer luchtalarm, zoals toen er een keer een benzinetank naar beneden kwam uit een aangeschoten vliegtuig, maar die redde het om door te vliegen. Gelukkig mocht er iedere week één van ons bij de overbuurvrouw eten. Die was van boerenafkomst en hadden nog genoeg te eten. 

Het werd een strenge winter. En wij maar tarwe malen om brood te kunnen bakken. Er waren ook goede mensen tussen de Duitsers natuurlijk die dan bij mijn vader kwamen om zich te laten knippen. Eén bracht er af en toe een Duitse kuch (brood) mee. Ook kreeg mijn vader van een boer, die klant was, groene erwten.

We hadden ook haast geen stooksel meer, en alles moest op de kachel; het elektrisch was allang afgesloten. Maar de kachel was lekker warm om een pannetje op het vuur te zetten zodat wij erwten konden poffen. En later was er ook mais. Met een zakje gepofte erwten, mais of tarwe gingen we naar school. Dat was ons snoepgoed en we vonden het heerlijk. Ook vulde het nog onze magen, want die waren niet altijd tevreden met hetgeen we aten.

Met een tante gingen we houtsprokkelen in de plantage (wat nu grotendeels een verpleegtehuis is). Mijn vader sloeg oude stoelen in stukken om brandhout te hebben. Er kwam ook een Nederlandse agent bij hem op de zaak, die vaak ’s nachts moest controleren of er niet gestolen werd en zo. Met die agent is mijn vader op een nacht een grote boom om wezen zagen op de Langesingel. Ze verdeelde het hout en mijn vader bewaarde het in de tuin van de kosterswoning. ’s Morgens op de zaak werd erover gesproken dat ze niet konden begrijpen, hoe ze die weg gekregen hadden. Die vraag kon na de oorlog pas beantwoord worden natuurlijk. Hans en ik hebben dagen staan zagen in de tuin bij onze opa.   

’s Avonds na zes uur mochten we niet meer naar buiten en de Duitsers werden steeds fanatieker, dus was het uitkijken geblazen. Toch is dit allemaal gelukt. Ook nog een sinterklaasfeest gevierd met eigen gemaakte cadeautjes.

Razzia’s waren schering en inslag de laatste twee jaar. Ook hier in Den Briel. Op een dag moesten alle mannen op de markt komen, niet één uitgezonderd. Het was een rare toestand om zelfs die oude mannetjes naar de markt te zien sjokken. Wij (kinderen) gingen stoeltjes brengen uit de zaak, toen we hadden gezien dat iedereen stond, dan konden de oudjes tenminste zitten. Later toen we weer thuis waren kwamen twee bekende jongens van ongeveer 18 jaar langslopen met de handen in de nek en een Duitse soldaat met een pistool achter hen. Zij hadden weg willen kruipen, maar waren gesnapt. Dat moesten ze bezuren en hebben een poosje vastgezeten maar zijn niet naar een kamp gestuurd. Zo was er iedere keer wat anders. De Duitsers marcheerden met een hoop bravoure al zingend door de straten en op een dag hadden ze een Engelse piloot gevangengenomen toen zijn vliegtuig neergeschoten was in de buurt. Het leek nog zo’n jong ventje die al kauwgom kauwend, heel nerveus om zich heen keek. Zielig hoor.

Op een dag hoorden we op de zaak dat het niet meer zo goed ging voor Duitsland en dat ze zware verliezen leden, dus zocht mijn vader het radiotoestel op om op Radio Oranje te horen of dat echt zo was. Dit toestel stond al die jaren onder de vloer, bovenaan de trap, want je had het in moeten leveren. Zelfs een Duitser heeft er bovenop gestaan toen ze huiszoeking deden, maar gelukkig niet gevonden. Nu hoorden we via via dat het voor de Duitsers niet goed ging en we wilden stiekem naar radio Oranje luisteren. Mijn vader maakte boven op een slaapkamertje in ’t plafond een paar planken los, zette daar het toestel in en als het nieuws kwam ’s avonds zaten we allen gespannen te luisteren want dan zette hij het op een tafeltje eronder. De berichten die we dan hoorden gaven we door aan de overbuurvrouw. Dat ging zo: We namen een klos dun garen, brachten dat voor zes uur bij de buurvrouw. Als het nieuws was geweest, zetten we dat op papier en bonden dat aan het begin van het garen (wat we zelf weer mee naar huis genomen hadden) en trokken het garen strak zodat de buurvrouw het over de straat naar binnen haalde en het daarna verbrandde. 

Zo bleven we allen op de hoogte. Wel moest ze stoppen met inhalen als er soldaten aan kwamen, want dan zouden ze het kunnen horen of zien.

Om wat licht te hebben, had mijn vader een fiets in een kast geïnstalleerd met een grote dynamo en een wat grotere lamp erop. Zo moesten we om de beurten fietsen, anders zaten we in het donker. Gelukkig hadden we op het stuur een plankje, zodat we konden lezen of een kaarspelletje doen.  Zo sjokten we de winter van 44 door. 

Voor de oorlog ging mijn vader met een grote groep Briellenaren na het werk in de sloepenloods schieten. In de oorlog kon dat niet meer en hebben ze hun wapens verstopt. Verschillende van deze club zaten in het verzet. Een man uit de Langestraat, Borkent, had een brief met daarin de namen van de club. Ze moesten toen onderduiken, ook mijn vader. Het werd steeds spannender. Mijn vader moest ook een paar keer onderduiken als er razzia’s gehouden werden, want zonder dat wij het wisten zat hij in ’t verzet. De knecht heeft toen de zaak waargenomen.

We vonden het allemaal wel angstig. Het was ook de koudste winter van de laatste jaren, met veel sneeuw en ijs. Daardoor moesten wij steeds de stoep en het paadje schoonhouden voor de klanten, wat een koud baantje was.  Zondags moesten Hans en ik voor mijn opa, die koster was van de kerk, stoven vullen voor de koude voeten van de oudere mensen. Die stoven brachten wij dan bij degene die er om vroegen.

In de winter konden we geen diensten houden in de grote kerk, dat was altijd te koud. Daarom kerkten we in de Voorstraat in de ‘kleine kerk’, de huidige artsenpraktijk. Toch had dat wel wat vond ik. Trouwens, we konden niet eens kerken in de grote kerk, want daar zaten de Duitsers, die liepen in en uit, want 'de Dom' was voor hun belangrijk om het één en ander in de gaten te houden. . 

De tijd werd toch steeds spannender. Radio Oranje gaf hoopvolle berichten door en de Duitsers wisten dat natuurlijk ook: daardoor werden ze steeds agressiever. Sommigen tenminste; er werden zelfs nog mensen opgepakt en vermoord.

Zo was de vader van mijn vriendin (Jannetje Roskam) melkboer en op een middag moesten wij een kan melk gaan brengen, net buiten den Briel, toen een mevrouw uit een huis ons riep: “Meisjes kom, kom hier”. Voor wij begrepen wat er aan de hand was kwam een Duitser op een fiets naast ons rijden en sommeerde ons om snel die rood wit blauwe kippenringen (ringen die kippen om hun poten droegen en die rood-wit-blauw waren geverfd, die wij weer stiekem droegen aan onze ceintuur) en het Oranje lintje af te doen. Ja wij hadden iets te vroeg de bevrijding in onze bol. Er was geen ontkomen aan en we deden zo zielig mogelijk alles af. Daarna liet hij het ons houden en mochten we door. Er heerste zoveel spanning bij die gasten, ze letten op de gekste dingen. Naderhand moesten we erom lachen maar werden toch voorzichtiger.

Soms moesten we zonder eten naar school. Er werd gezegd dat de Duitsers de Hollanders uit gingen hongeren, zo gingen de verhalen.  Mijn vader had gelukkig nog zijn tuin leeg kunnen halen, voor de Duitsers die vol zetten met palen, bang dat ze waren dat daar een vijandig vliegtuig zou landen. Op zolder lagen appels, peren en grote winterpenen en zulks vulde je maag ook wel. En dan was er nog de pulp van bieten. En zo kwamen we de laatste maanden door, echt de laatste lootjes en een hele strenge winter van 44. Brrr. 

Gelukkig mochten we nog steeds om beurten ook bij de overbuurvrouw eten, die nog altijd genoeg had. Meestal ging dat thuis dan verkeerd met mijn maag, omdat we dat goede eten niet meer gewend waren. Ook kwamen er op de kapperszaak van mijn vader wel klanten die iets te eten voor ons meebrachten. Hans en ik moesten in die tijd, als het erg druk was ook wel helpen met inzepen op de zaterdag bijvoorbeeld. Vader had liever mij om in te zepen dan Hans. Die werd te veel afgeleid door al de gesprekken tussen de klanten.

Toen een groot deel van Nederland al bevrijd was, was het hier nog gevaarlijk. Een Hollandse soldaat kwam Brielle in en zette zijn motorfiets langs de stoep in de Voorstraat. Toen de Moffen eraan kwamen was het te laat om die weg te halen. De Duitse soldaten zijn er mee wezen racen. Heen en weer van de Voorstraat naar de land- en tuinbouwschool. Eén van hen klapte hard tegen het trapje van het stadhuis in de Koopmanstraat. Wij zagen het gebeuren vanuit huis. Hij moet aardig gewond zijn geweest, want het was een goede klap. Hij is door zijn maten met motorfiets en al meegenomen. Wij moesten er hard om lachen. Het zijn immers je vijanden.

18 April 45 werden we 14 jaar en het werd hoog tijd, dat ook wij bevrijd zouden worden net als Brabant, wat we toen via via hoorden. Snappen deden wij dat niet, maar de spanning, híer en in Brielle ook, was te snijden. Toen werd het mei en eindelijk capituleerden de Duitsers en moesten ook van hier vertrekken. Het was een tijd om nooit te vergeten. Alleen al de optocht achter de foute burgemeester aan met het zingen van ons kinderen: “Snurkie moet zakjes plakken, hi ha ho”, dat was een heerlijk gevoel. En dan de NSB ‘ers die opgehaald werden plus al de “Moffenmeiden” wiens hoofden kaalgeschoren werden. We genoten met volle teugen, dat snap je. En daarna het feesten op de Markt; dat duurde een week lang.

 
TOP